als zij de luiken openvouwt
van haar bedstee één eeuw oud
herschept ze een nieuw speelterrein
vandaag zal het tussen stenen zijn
ze slaat de treden van de trap
van het bovenmeestershuis
die kraken over stap voor stap
betreedt zij speels het klinkerpad
achter het hek het grindbedrijf
er liggen hopen kiezels daar
ze draait zich door de tralies heen
op speurtocht naar een witte steen
tussen glanzende exemplaren
dat ene te vinden verborgen
de schat die zich zal openbaren
aan het kind zo zonder zorgen
er zijn twee hoge bulten grind
van het zand- en grindbedrijf
waar zij een rond wit steentje vindt
dat wordt in een lade geborgen
met sleutels en een slot erop
onderin het kabinet
dat in het statig woonvertrek
al jaren witte wanden siert
nu zij zacht de luiken sluit
* * *
als zij de luiken openvouwt
van haar bedstee één eeuw oud
verneemt ze door het open raam
het zagen en de geur van hars
ze slaat de treden van de trap
van het bovenmeestershuis
die kraken over stap voor stap
betreedt zij speels het klinkerpad
achter de deur de timmerplaats
er zijn geen timmerlieden daar
een vurenkist staat kant en klaar
net geschaafd de klep omhoog
donker en het deksel sluiten
liggend daar tot twintig tellen
omgeven door fluwelenrood
het hiernamaals zich voor te stellen
ze begeeft zich aarzelend omlaag
en strekt zich uit in het zachte rood
het dralen, huiveren, het verwachten
het onvoorstelbare te betrachten
dan verschijnt er een brede straal
die fonkelend en zo wijd
zich uitstrekt om haar wezen heen
het numineus ervaren rijk
als zij zacht de luiken sluit
* * *
als zij de luiken openvouwt
van haar bedstee één eeuw oud
roept een krassende kraai haar toe
een morgen vol geheimenis
ze slaat de treden van de trap
van het bovenmeestershuis
die kraken over stap voor stap
betreedt zij speels het klinkerpad
er heersen vrede en rust in de hof
er schemeren oude graven hier
met spreuken over de ware geest
die boeien haar van kruin tot leest
bij de zerken een naam verzinnen
rijmend en passend bij haar geest
eeuwig en helder en eindeloos dringend
tot alle levenslagen door
om klanken te laten zingen
herroept ze de geur van de hars
en de kras van de zwarte vogel
verstijgt van de bodem tot hoogten
de wolken dichten haar geestesnaam
uit steen gehouwen uit hout gesneden
uit stof geboren uit stof ontstaan
zal zij ten diepst Lydiana heten
en zij vouwt zacht de luiken toe
* * *