(Wordt vervolgd)
~~~~~~~~~~~~~~~~
het orgel
de stroom de Aa
het ambacht
de sterren
het betuigen
de sleur
Aan de kade
het water had zich teruggetrokken
ze meerden af aan de Lage der Aa
schippersfamilies op stoere tjalken
met sterke vrouwen en bonte kinders
ze gingen iedere zondag ter Kerke
in de Der Aa-Kerk majestueus
een vrome schipper past het belijden
van goede trouw in zijn geloof
het orgel daar, onbetwistbaar
klaarblijkelijk van hoge staat,
van gulden klank tot wijd besproken
om de ver-spreidende galmende tonen
schipper Jacobus aan d’ overzij
aan de Hoge der Aa gelegen
keek op de andere kade neer
nu het water was gestegen
daar liep een stel, elkander omarmend
hij droeg zorgvuldig het Boek der Psalmen
nevens de Gezangen in de vrije hand
de kerkklokken echoënd in het rond
zij droeg een zwarte geplooide rok
oorknoppen zwartzilverend in de zon
zwartglimmende schoenen van chique lak
haar blik stond ondoorgrondelijk – strak
zij staken samen in weelde af
tegen de kinderen op de tjalken
nooit voor hen voorname banken
in geen enkele kerk vooraan
‘niet bang zijn’ prevelde Jacobus
‘ik zorg voor jullie kleine koters’
hij liep de houten loopplank af
voor hem nu tijd om te gaan kerken
*
In de kerk
in de kerk bedrukte stilte
omdat de oude predikant
al niet te spreken was omtrent
een zaak waarover men niet sprak
de jongste dochter van één der dames
van het viertal burgervaders
had haar hart geheel gegeven
aan een simpele schipperszoon
zij heette Annechiena Lier
– deze naam was haar geschonken
daar zij van zingen zielsveel hield –
wat haar bezielde wist geeneen
de normaal gesproken goedgezinde
predikant zag rood en bulderde
over een vroom en zedig leven
en over zonde, schande, smet
alleen de schone Aa iets verder
in het land stroomt kalmpjes door
meandert sierlijk door naar Stad
serene stilte die bekoort
de normaal gesproken goedgezinde
predikant verbood nadrukkelijk
het ongeoorloofd samenzijn
van jongemannen met de meisjes
‘niet bang zijn’ fluisterde Jacobus
na de dienst tot Annechien
zachtjes, teer en liefdevol
‘hij is jouw liefde meer – dan waardig’
*
Het geschil
die middag brak er bonje uit
de anders zo stille scheepstimmerman,
aan de Lage der Aa gelegen,
zaagde stammen op zijn dek
een opdracht voor een kinderkruk
van een koopman in graan gekregen
voor diens kleinzoon als die komt
in zijn pakhuis aan de Hoge der Aa
de herrie onverdraaglijk scherp
sneed de teerbesnaarde vrouw
van de koopman in het graan
regelrecht door merg en been
voor ware ambacht moet men oog
hebben en tevens kunnen waarderen
waar warmte, meubels en gebruik
naar herkomst en hoe kunstig vervaardigd
ze stapte over de Vissersbrug
aan boord bij de zagende ambachtsman
en torende stevig boven hem uit
druk gebarend met één arm
‘niet bang zijn’ riep Jacobus hem
van zijn dek bemoedigend toe
‘er moet zeker toch gewerkt
op de door deweekse dagen’
tegen die twee kon zij niet op
de vrouw van de koopman in het graan
en stapte weer over de Vissersbrug
naar haar pand aan de Hoge der Aa
*
Sterren aan de hemel
op een nacht waarin het vroor
beneden alle behaaglijke waarden
sloop de jonge Annechien
uit het stille ouderlijk huis
vluchtig over kinderkopjes
over versgebakken klinkers
heimelijk naar de Lage der Aa
waar het schip van haar liefste lag
ze trof hem vol van verwachting aan
dromend aan de kade Der Aa
haar scheepsjong met onpeilbare ogen
waarin stralend zij zich zag staan
ze gingen samen uit wandelen
langs het donkere glinsterend water
van de thans verstilde haven
zij spraken bij Venus en de maan
over sterren planeten de maan
uit de voltooid verleden tijd
tot in het heden en wat gaat komen
als immer door geliefden besproken
toen er flakkerende sterren vielen
en zij elkander dieper zagen
in de ogen sprankelend
stond de tijd voor stonden stil
Annechien zag daar een teken in
in de flonkerende vallende sterren
Jacobus blies zijn adem uit
zijn laatste voor dit sterrenspan —
*
Stille betuiging
de rouwende schippers achter de kar
waarop Jacobus heengedragen
langs de stille Diepenring
naar het Nieuwe Kerkhof graf
daar de immer opgewekte
predikant verhaalde plechtig
van Jacobus bij diens leven
aan het Nieuwe Kerkhof graf
‘ nooit getrouwd doch diep bemind
om zijn goede zorg naar ieder
die wat van de kudde week –
in zijn ogen kwetsbaar was ‘
kinders strooiden met de hand
grond met kleine kiezelsteentjes
vrouwen wierpen verse bloemen
in het Nieuwe Kerkhof graf
nog eenmaal bogen alle schippers
en de bewogen predikant
het hoofd voor wijlen hun Jacobus
voor het Nieuwe Kerkhof graf
de silhouetten van de stammen
en de takken van de bomen
naast de Nieuwe Kerk ten oosten
getuigen immer zwijgend daar
voorts kwam op zijn steen te staan
1) ‘Zo zeer hij leefde voor de Heer
ging hij waardig naar zijn Schepper’
op het Nieuwe Kerkhof graf
*
Leven van alledag
weh de kinders van de schippers
vrijwel altijd doerakken – speels
waren ongebruikelijk stil
nu Jacobus was heengegaan
zij gleden niet meer over ‘t dek
zij joelden noch speelden noch lachten zij
bedremmeld keken de kinderen toe
voor dagen leek de zon vergaan
het gewone leven ving aan
vis op de banken werd geveild
vrouwen liepen er mee weg
voor hun handel en hun kroost
jonge knapen losten kolen
zware zakken op de rug
heen en weer en heen en weer
uit de ruimen naar de wal toe
noeste arbeid, lange dagen
alle kinderen werkten mee
het dansen, zingen uitgesteld
des avonds was men uitgeteld
–
*
Van goeden huize
iedere dag kreeg Annechiena
les in noten en borduren
moeder bracht haar tevens bij
etiquette en manieren
‘s avonds in de hoofdsalon
waar zij met haar moeder zat
draaide die het orgel af
waarbij Annechiena zong
deze fraaie orgelkast
kreeg haar vader van een reder
die van adelijk’ komaf
nauw bevriend met hun familie
dit keurig leven afgepast
bedrukte Annechiena zeer
die diep verlangde met haar hart
en ziel naar bruisend avontuur
met haar scheepsknaap van de aak
aan de haven van Der Aa
–
de zondagmiddag was niet saai
het wandelen door de oude stad
en langs arduinen trappartij
het statige Huis met de dertien Tempels
*
de loopplank glad ——-
*
*
Annechiena Lier onterfd
Annechien in ‘t armenhuis
tweehonderd meter verderop
van de schone Lage der Aa
zij zong nu enkel nog over het water
waar haar schippersliefde stierf
toen de knaap haar bleek onwaardig
–
–
Jacobus had het fout gehad
wat overbleef was enkel as
luchtledigheid door haar verkozen
boven al wat werkelijk was
doch in de Der Aa-Kerk vond zij troost
bij de vensters en gewelven
feeërieke orgelklanken
wist zij zich alsnog geborgen
*
EINDE
1) naar Romeinen 14:8
———————————————————————
(Wordt vervolgd.)
(Dit verhalend gedicht
zal naar alle waarschijnlijkheid
in de loop van 2025 voltooid in stoffelijke
boekvorm verschijnen met knipkunstprenten
van Marius de Schaar.)
(Voorlopige titel.)
