dwaallicht
bericht aan mijn moeder
gister zag ik lichtjes branden
vergelegen van mijn stee
maar zag in de bleke vlammen
geen gezicht naar mijn gemoed
na het wezenloze zwerven
stond ik weder voor mijn woonstee
en zag in de poortgewelven
een kleurig hart van eigen bloed
ooit sprak mij een wezen aan
uit flard moerassig zwaveldamp
zijn wezensarmen zwarte slat
beletten mij naar huis te gaan
verzonken in een niemandsland
lokte de grauwe waterkant
al borrelend stegen er bellen op
ik zag zijn vormeloze kop
en donker viel de avond in
in mijn stee brandde de haard
blauwe vlammen lichtten op
een helder beeld geheel verjaard
verscheen abrupt en stokte
verscholen in de achterkamer
onze oude goede grootvader
al ademend de stinkende dampen
had hij zo met het moeras te kampen
in de keuken boven de tobbe
stond onze grootmoe bedreven te schrobben
en haar tranen met stoom verweven
beroerden de venige gronden
zo stegen er boven de lagen
van stammen, bladeren en zaden
nevelen uit de aarde
in vochtige sferen op
toen brak er schrale droogte uit
de ijle grondmist droogde op
in de bovenlagen van het veen
knisperden takjes, laagwaardig gras
het blauwe licht dat toen verscheen
trok dolenden en dromers aan
zij trokken ijlings door ’t moeras
het was de dag dat jij verdween
en grootva voor tien jaren zweeg
het was donker en ik zocht
met mijn ogen naar de wegelen
waar dat wezen uit het zicht
zijn grip op mij verliezen mocht
maar het ongevormde trok
sterker dan verlichte paden
waar de horizon in zicht
waar geen schaduw te ontwaren
en ik bleef staren naar het water
de honden werden ingezet
de geur van jouw geliefde rok
geleidde tot het ingebed
moeras van ’t lage land
aan de donkere waterkant
vonden wij jouw rozenbroche
van zilver die ik je eenmaal schonk
toen je nog over rozen zong
————————————————
(Wordt vervolgd.)
Woordverklaring:
slat – slijk / slib / veenbagger / modder
wegelen – weggetjes / paadjes