Beukende golven over de klei
Toornende karhengsten water
Stampend en briesend op nederslijk
Waddenzee brullend en kwader
Het Naandel aan de kwelders
Bedreigd van hier tot Kaakhorn
En vele gehuchten elders
Ver raast de verschrikking de storm
Strompelend langs de waterloop
Een molenaarszoon aldus Hendrik genaamd
Met wiekende armen zich houdende staand
Wankelend tussen vrees en hoop
Aan den einder de landweg, de kerk
Zwoegt Hendrik zijn weg naar het klokketouw
Waarmee hij de rampspoed melden zou
Onder het zwarte dreigende zwerk
Maar het aanstormend water de vloed
Neemt duizenden lichamen mede
Neemt woest bezit van het leven
Van Anladons zathen en steden
Van boeren en ambachtslieden
Van kinders en jonggezellen
De stormvloed het woedend getij
Maar Hendrik de molenaarsjongen
Ten onder in de vloed
Zijn geluk zijn redding zijn vrede
Ziet een waddenschip tegemoet