hij sloot zich voor acht weken op
leefde ‘s nachts en zonder licht
er borrelden fonteinen op
met een regenboog in zicht
trommelde hij de dijkgraaf op
en legde zijn verwaterd plan
opnieuw bevlogen aan hem uit
in die weken zonder licht
droomde hij van zijn fonteinen
sprankelend water hoge bogen
grootse vondsten vol gedachten
in zijn donkere watertoren
door de sluis langs waterwegen
over bruggen over dijken
hij dacht in sagen en in mythen
zelfs in sprookjes en met noten
beklonk hij nieuwe zwarte diepten
van de oude watergangen
galmend over de kanalen
echo van zijn waterzangen
klonk tijdloos in de ruimte door
maar in die oude watergangen
zag hij glanzendkoele stromen
weder buiten oevers tredend
in meanderend oerpatroon
sierlijk door het lage land
waarbij vanouds de watervogels
tot herboren delta komen
hij zag bevers in hun burchten
– hun vanouds vertrouwd’ verblijven –
en ze nijver dammen bouwen
wat het waterpeil deed stijgen
in die zwarte nieuwe diepten
zag hij weer op kaart gegeven
een geheel schoon waterleven
maar de dijkgraaf hield hem tegen
raadde zijn verzinsels af
voor de tweede keer verlegen
koos hij voor het stille pad
hij sloot zich weder voor acht weken
in volslagen duister op
in mineur, zonder muziek
—————————————
(Wordt vervolgd.)